belachelijk
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: belachelijk (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /bəˈlɑχələk/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /bəˈlɑɣələk/
Woordafbreking
- be·la·che·lijk
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van het verouderde werkwoord belachen met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | belachelijk | belachelijker | belachelijkst |
verbogen | belachelijke | belachelijkere | belachelijkste |
partitief | belachelijks | belachelijkers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
belachelijk
- lachwekkend, om uit te lachen, idioot, bespottelijk, vreemd
- De man had een belachelijke petje op zijn hoofd tijdens carnaval.
Afgeleide begrippen
- belachelijkheid
Vertalingen
1. lachwekkend, om uit te lachen
Gangbaarheid
- Het woord belachelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'belachelijk' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.