zot
Nederlands
Woordafbreking
- zot
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘dwaas’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zot | zotter | zotst |
verbogen | zotte | zottere | zotste |
partitief | zots | zotters | - |
Zelfstandig naamwoord
zot m
- een dwaas
Hyponiemen
- jongenszot, pondzot, speelzots, stapelzot, vastenavondzot, vrouwenzot, wijvenzot, zeezot, zevenzot, zomerzots
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord zot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zot' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.