buiten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  buiten    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˈbœʏ̯tə(n)/, /ˈbʌʏ̯tə(n)/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈbœːtə(n)/
Woordafbreking
  • bui·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bijwoord van plaats’ voor het eerst aangetroffen in 1220 [1]
  • afkomstig van:
Middelnederlands: buten
Oudnederlands: būtan
  • met het voorvoegsel be- (2)
  • Verwant in Germaans:
Fries: bûten (Oudfries: būta)

Voorzetsel

buiten

  1. niet ingesloten in het genoemde
    • Hij woont buiten de stad. 
    • Wij eten vaak buiten in de tuin. 
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen
  vnw. bijw.
  voorzetselbijwoord     buiten  
 persoonlijk     erbuiten  
aanwijz.  nabij     hierbuiten  
  veraf     daarbuiten  
  vragend/betrekk.     waarbuiten  

Bijwoord

buiten

1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord:
buitensluiten: Hij sloot de kat buiten.
2. prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord:
Hij staat er al jaren buiten.
Iets van buiten leren: iets zo goed leren dat je het je herinnert
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord buiten buitens
verkleinwoord buitentje buitentjes

Zelfstandig naamwoord

buiten

  1. m platteland
  2. o buitenverblijf, landhuis, buitenplaats, landgoed
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord buiten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.