uitbuiten

Nederlands

Uitspraak
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
uitbuitenuitbuitend
uitbuitinguitgebuit
Woordafbreking
  • uit·bui·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitbuiten
buitte uit
uitgebuit
zwak -t volledig

Werkwoord

uitbuiten

  1. overgankelijk op nietsonziende wijze zijn voordeel doen van de omstandigheden van iets of iemand
    • Het is goed mogelijk dat de in het nauw gebrachte Libische leider de gevangenname van de Nederlandse militairen zal proberen uit te buiten. 
    • De actrices, stuk voor stuk genomineerd voor een Golden Globe, zijn fantastisch in de rollen, die hoe langer hoe complexer blijken. Actrice Emma Stone buit haar grote ogen maximaal uit en maakt Abigail gevaarlijker dan ze eruitziet. [2] 

Gangbaarheid

  • Het woord uitbuiten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.