uitbuiten
Nederlands
Woordafbreking
- uit·bui·ten
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘volledig benutten’ voor het eerst aangetroffen in 1870 [1]
- samenstellende afleiding van uit (bijwoord) en buit (zelfstandig naamwoord) met het achtervoegsel -en dat een werkwoord vormt
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitbuiten |
buitte uit |
uitgebuit |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
uitbuiten
- overgankelijk op nietsonziende wijze zijn voordeel doen van de omstandigheden van iets of iemand
- Het is goed mogelijk dat de in het nauw gebrachte Libische leider de gevangenname van de Nederlandse militairen zal proberen uit te buiten.
- De actrices, stuk voor stuk genomineerd voor een Golden Globe, zijn fantastisch in de rollen, die hoe langer hoe complexer blijken. Actrice Emma Stone buit haar grote ogen maximaal uit en maakt Abigail gevaarlijker dan ze eruitziet. [2]
Gangbaarheid
- Het woord uitbuiten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitbuiten' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "uitbuiten" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- de Volkskrant Floortje Smit 2 januari 2019 The Favourite is verschrikkelijk grappig en oneindig tragisch (vijf sterren)
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.