villa

Een villa.

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  villa    (hulp, bestand)
  • IPA: /vila/
Woordafbreking
  • vil·la
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘landhuis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord villa villa's
verkleinwoord villaatje villaatjes

Zelfstandig naamwoord

villa v/m

  1. (bouwkunde) een groot en vrijstaand huis
    • Hij woont in die grote villa daar. 
Hyponiemen
  • droomvilla
  • kantoorvilla
  • stadsvilla
  • vakantievilla
  • watervilla
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord villa staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Hongaars

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˈvilːɒ/

Zelfstandig naamwoord

villa

  1. (gereedschap) vork

Meer informatie


Latijn

Uitspraak
  • IPA: /ˈwiːla/

Zelfstandig naamwoord

vīlla v

  1. (bouwkunde) villa, landgoed, landhuis
  1. «Imperator mercatorem rogat villamne vendat.»
    De opperbevelhebber vraagt de koopman of hij de villa verkoopt.
Verbuiging


Turks

Woordafbreking
  • vil·la
enkelvoud meervoud
nominatief   villa     villalar  
genitief   villanın     villaların  
datief   villaya     villalara  
accusatief   villayı     villaları  
locatief   villada     villalarda  
ablatief   villadan     villalardan  

Zelfstandig naamwoord

villa

  1. (bouwkunde) villa
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.