buitenleven
Nederlands
![](../I/m/Waksmundzki_Potok_a1.jpg)
het stoere buitenleven
Woordafbreking
- bui·ten·le·ven
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van buiten en leven
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buitenleven | |
verkleinwoord | buitenleventje | buitenleventjes |
Zelfstandig naamwoord
buitenleven o [1]
- het leven buiten de stand in de natuur, meestal zo genoemd door de stadsbewoner die er voor zijn plezier vertoeft
- Wij genoten tijdens onze vakantie van het rustige buitenleven in de bergen.
- Boerstra houdt het erop dat met open raam slapen een overblijfsel is van de cultus die aan de natuur en het buitenleven een gunstig gezondheidseffect toeschrijft: „Een geloof van hygiënisten.” [2]
Gangbaarheid
- Het woord buitenleven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'buitenleven' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.