bed

Nederlands

bed
Uitspraak
  • Geluid:  bed    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /bɛt/
    • (Vlaanderen, Brabant): /bɛt/
    • (Limburg): /bɛd/
Woordafbreking
  • bed
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘slaapplaats’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
  • Van het Oudnederlandse bedde, verdere etymologie onzeker; mogelijk van Indo-Europees *bhodh-, waarvan bijv. ook het Latijnse fodere zou komen.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bed bedden
verkleinwoord bedje bedjes

Zelfstandig naamwoord

bed o

  1. (meubel) een meubel gemaakt om in te slapen
    • Nadat zij haar kinderen naar bed had gebracht, had ze nog een paar uur om te werken. 
  1. (tuinieren) afgeperkte en/of verhoogde plaats in een tuin, waarop bloemen of gewassen gekweekt worden
    • We liepen door de tuin langs een bed met aardbeien. 
  1. (waterstaat) bedding van een rivier/ onderlaag van een weg
    • In de zomer had de rivier zich teruggetrokken in het zomerbed. 
  1. (medisch) plaats in een verpleeginrichting
    • dit instituut heeft een capaciteit van 100 bedden 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Met bed en bult
met alles wat men bijeen kan pakken op reis gaan
  • Met het verkeerde ( of het linker-) been uit het bed stappen
Een slecht humeur hebben
  • Zich niet uitkleden voor men naar bed gaat
  • naar bed gaan
gaan slapen
  • met iemand naar bed gaan
met iemand geslachtsgemeenschap hebben
  • ergens midden in bed liggen
ergens heel belangrijk / geliefd zijn
Jan ligt bij de familie de Boer midden in bed!
Jan is heel belangrijk / geliefd bij de familie de Boer!
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

Uitspraak
  • geluid 
enkelvoud meervoud
naamwoord bed bedde

Zelfstandig naamwoord

bed

  1. bed


Deens

Woordafbreking
  • bed
Naar frequentie 1024

Werkwoord

bed

  1. gebiedende wijs van bede

Werkwoord

bed

  1. verleden tijd van bide
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bed     bedet     bede     bedene  
genitief   beds     bedets     bedes     bedenes  

Zelfstandig naamwoord

bed, o

  1. (tuinieren) perk
Synoniemen
  • havebed
Afgeleide begrippen
  • rosenbed
  • spinatbed
  • staudebed
  • stenbed
  • surbundsbed
  • urtebed


Engels

enkelvoud meervoud
bed beds

Zelfstandig naamwoord

bed

  1. bed
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.