kussen
Nederlands
Woordafbreking
- kus·sen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kussen | kussens |
verkleinwoord | kussentje | kussentjes |
Zelfstandig naamwoord
kussen o
- een met zacht materiaal gevulde zak, dienende om het (slaap)comfort van de gebruiker te verbeteren
- Ik wil graag een zacht kussen.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- gekus, kussenblok, kussengevecht, kussenkast, kussenlava, kussenovertrek, kussensloop, kussentijk
Vertalingen
1. een met zacht materiaal gevulde zak, dienende om het (slaap)comfort van de gebruiker te verbeteren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kussen |
kuste |
gekust |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
kussen [3]
- overgankelijk een kus geven
- Na het uitspreken van het jawoord mocht hij de bruid kussen.
Hyponiemen
- afkussen
Vertalingen
1. een kus geven
Gangbaarheid
- Het woord kussen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kussen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.