kussen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kussen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkʏsə(n)/
Woordafbreking
  • kus·sen
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘zoenen’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kussen kussens
verkleinwoord kussentje kussentjes

Zelfstandig naamwoord

kussen o

  1. een met zacht materiaal gevulde zak, dienende om het (slaap)comfort van de gebruiker te verbeteren
    • Ik wil graag een zacht kussen. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kussen
kuste
gekust
zwak -t volledig

Werkwoord

kussen [3]

  1. overgankelijk een kus geven
    • Na het uitspreken van het jawoord mocht hij de bruid kussen. 
Hyponiemen
  • afkussen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kussen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Zelfstandig naamwoord

kussen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kus

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.