bedplank
Nederlands
Woordafbreking
- bed·plank
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bed zn en plant zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bedplank | bedplanken |
verkleinwoord | bedplankje | bedplankjes |
Zelfstandig naamwoord
bedplank v/m [2]
- plank aan de voorkant van een bedstee die ervoor zorgt dat iemand niet uit bed valt
- In het Land van Morbihan heeft wederom eene andere zonderlinge gewoonte plaats. Wanneer aldaar de jonggetrouwden zyn naar bed gegaan, plaatst zich een der Bruidegoms broeders op de bedplank, met den rug naar de jonggetrouwden gekeerd, en met eene aangestookene kaars in de hand; in welke houding hy daar blyft zitten, tot dat de ten einde gebruikte kaars hem de vingers brandt. [3]
Synoniemen
- beddeplank
Uitdrukkingen en gezegden
- van de bedplank zijn
precies 9 maanden na het huwlijk van de ouders geboren zijn
Gangbaarheid
- Het woord bedplank staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bedplank' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- bedplank op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- (1800)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1800
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.