Canon van de Nederlandse letterkunde
De Canon van de Nederlandse literatuur werd in 2002 door de leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde omschreven. De Canon omvat de volgens stemmers ruim 100 meest klassieke literaire auteurs en de 125 meest klassieke literaire werken uit het Nederlands taalgebied. De volgorde en samenstelling in de beide onderdelen van de Canon is tot stand gekomen op basis van de uitgebrachte stemmen.
Op 1 juli 2015 zag een nieuwe Canon van de Vlaams-Nederlandse literatuur (ook: De canon van de Nederlandse Literatuur vanuit Vlaams perspectief) met 51 titels het licht, waarin ruimere aandacht wordt besteed aan het Vlaamse literaire erfgoed. Deze lijst werd samengesteld in opdracht van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde in Vlaanderen en het Vlaams Fonds voor de Letteren.
Canon door Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (2002)
Auteurs
Literaire werken
Auteurs van de Vlaams-Nederlandse literatuurcanon (2015)
- Hendrik van Veldeke, Sente Servas (1170/1180)
- Penninc en Pieter Vostaert, Walewein (13e eeuw)
- Hadewych, Liederen (ca. 1240)
- Jacob van Maerlant, Der naturen bloeme (ca. 1270)
- Van den vos Reynaerde (ca. 1260)
- Karel ende Elegast (vóór 1325)
- Jan van Ruusbroec, Die geestelike brulocht (ca. 1343)
- Beatrijs (vóór 1374)
- Lanseloet van Denemerken (ca. 1400)
- Gruuthuseliedboek (ca. 1400)
- Elckerlijc (tweede helft 15e eeuw)
- Mariken van Nieumeghen (ca. 1515)
- Anna Bijns, Refreinen (eerste bundel)(1528)
- Antwerps Liedboek (Antwerpen: Jan Roulans, 1544)
- Geuzenliederen (een uitgave met het Wilhelmus) (1577-1578/1626)
- Gerbrand Adriaensz. Bredero, Spaanschen Brabander (1617)
- P.C. Hooft, Gedichten van den heere P.C. Hooft (1636)
- Joost van den Vondel, Poëzy of verscheide gedichten (1650)
- Constantijn Huygens, Trijntje Cornelis (1653)
- Joost van den Vondel, Lucifer (1654)
- Hendrik Conscience, De leeuw van Vlaanderen (1838)
- Multatuli, Max Havelaar (1860)
- Herman Gorter, Verzen (1890)
- Willem Kloos, Verzen (1894)
- Guido Gezelle, Rijmsnoer (1897)
- Louis Couperus, De stille kracht (1900)
- Cyriel Buysse, Het gezin van Paemel (1903)
- Karel van de Woestijne, Het vader-huis (1903)
- Nescio, 'Dichtertje', 'De uitvreter', 'Titaantjes' (1918)
- Stijn Streuvels, Het leven en de dood in den ast (1926)
- Paul van Ostaijen, Nagelaten gedichten (1928)
- Martinus Nijhoff, Nieuwe gedichten (1934), waarin 'Awater (gedicht)'
- Maurice Gilliams, Elias of het gevecht met de nachtegalen (1936)
- F. Bordewijk, Karakter (1938)
- Gerard Walschap, Houtekiet (1939)
- Gerrit Achterberg, Eiland der ziel (1939)
- M. Vasalis, Parken en woestijnen (1940)
- Richard Minne, Wolfijzers en schietgeweren (1942)
- Willem Elsschot, Het dwaallicht (1946)
- Gerard Reve, De avonden (1947)
- Hella S. Haasse, Oeroeg (1948)
- Lucebert, apocrief/de analphabetische naam (1952)
- Louis Paul Boon, De Kapellekensbaan (1953)
- Ida G.M. Gerhardt, Het levend monogram (1955)
- Hugo Claus, De Oostakkerse gedichten (1955)
- Ivo Michiels, Het boek alfa (1963)
- J.C. Bloem, Verzamelde gedichten (1965)
- Willem Frederik Hermans, Nooit meer slapen (1966)
- Jef Geeraerts, Gangreen 1. Black Venus (1968)
- Harry Mulisch, De aanslag (1982)
- Hugo Claus, Het verdriet van België (1983)