Guido Gezelle

Guido Pieter Theodorus Josephus Gezelle (Brugge, 1 mei 1830 - 27 november 1899) was een Vlaamse rooms-katholieke priester, lyrisch dichter en hekeldichter, taalwetenschapper en vertaler. Hij is bekend om zijn fijnzinnige gedichten over de natuur, zijn beeldend taalgebruik en als virtuoos taalkunstenaar. O 't ruischen van het ranke riet en Het Schrijverke uit de dichtbundel Vlaamsche Dichtoefeningen (1858) zijn slechts twee van zijn bekendste werken.

Guido Gezelle
Algemene informatie
Volledige naamGuido Pieter Theodorus Josephus Gezelle
Geboren1 mei 1830
GeboorteplaatsBrugge
Overleden27 november 1899
OverlijdensplaatsBrugge
Land België
Werk
Bekende werkenHet Schrijverke (1857)
Dbnl-profiel
Website
Portaal    Literatuur

De thematiek van zijn gedichten is typisch romantisch, met onderwerpen als natuur, vriendschap en de dood.

Biografie

Hij is geboren als oudste kind van Monica Devrieze (1804-1875) en Pieter Jan Gezelle (1791-1871), een Vlaamse hovenier in een eerder landelijke volksbuurt aan de rand van Brugge. Zijn geboortehuis is sinds 1926 ingericht als Gezellemuseum. Hij droeg in zich de tegenstrijdige trekken van zijn opgeruimde, welbespraakte vader en zijn introverte, hypergevoelige en godvruchtige moeder. Guido Gezelle was de oom van de beroemde Vlaamse schrijver Stijn Streuvels (Frank Lateur).

Hij kon studeren aan het kleinseminarie te Roeselare, waar hij als half-betalend leerling, belast met portiersdienst en boodschappen, de hogere humanioraklassen doorliep (1846–1849) en waar hij de (nooit vervulde) droom koesterde missionaris in Groot-Brittannië te worden. Van 1850 tot 1854 was Gezelle weer terug in Brugge, waar hij op het grootseminarie zijn laatste voorbereiding kreeg op het priesterschap.

Roeselare (1854-1860)

Guido Gezelle op het naar hem vernoemde plein in Brugge
Gezelle in 1860
Borstbeeld Guido Gezelle Kortrijk
Gedenksteen van Guido Gezelle aan zijn ouders in Heule (Kortrijk)

In 1854 werd hij tot priester gewijd. Gezelle werd leraar aan het Klein Seminarie van Roeselare, waar hij vroeger gestudeerd had. Aanvankelijk gaf hij de lessen boekhouding en natuurlijke historie, maar later werd hem ook het taalonderwijs opgedragen. In de schooljaren 1857-1858 en 1858-1859 werd hij er tot zijn groot genoegen titularis van de poësisklas. Hij had goede vriendschapsrelaties met zijn leerlingen, onder andere met Eugène Van Oye, voor wie hij Dien Avond en die Rooze schreef. Er kwamen echter moeilijkheden rond zijn persoon, zowel door zijn eigenzinnige wijze van lesgeven, die niet altijd rekening hield met lesroosters, exameneisen en het langzamer tempo nodig voor de zwakke leerlingen, als door zijn manier van omgang met de leerlingen, tegenover wie hij soms al te goed van vertrouwen was. De toestand werd onhoudbaar: er ontstond een gespannen sfeer. Zowel docenten als leerlingen kozen al gauw voor of tegen Gezelle en in 1860 werd hem daarom de poësisklas ontnomen. Kort daarna werd hij overgeplaatst naar Brugge, waar hij co-rector werd van een nieuw Engels College, dat slechts korte tijd bestond (1860–1861).

Gezelles eerste dichtbundel was Vlaamsche Dichtoefeningen (1858). De voor die tijd onorthodoxe, niet-verheven taal waarin hij dichtte werd buiten West-Vlaanderen aanvankelijk niet bijster gewaardeerd. In het noorden van Nederland vond men hem veel te Vlaams in zijn taalgebruik. Veel recensenten waardeerden ook zijn experimentele vormen niet, zoals in een bonke keerzen kind. Ook werd hij, vooral van antiklerikale liberale zijde, hevig aangevallen om het godsdienstige vroom karakter van veel van zijn dichtwerk. Een van de weinigen in Nederland die wel aandacht aan Gezelles dichtkunst besteedde was de katholieke intellectueel Joseph Alberdingk Thijm, de vader van Lodewijk van Deyssel. Deze dichter streefde net als Gezelle naar een herwaardering en heropleving van de middeleeuws-christelijke kunst en cultuur, zoals in de architectuur binnen de neogotiek.

Brugge (1860-1872)

Na de opheffing van het Engels College werd Gezelle leraar in de wijsbegeerte en onderrector aan het Seminarium Anglo-Belgicum (1861–1865). In 1865 werd Gezelle benoemd tot onderpastoor (Noord-Nederlands: kapelaan) van de Sint-Walburgakerk te Brugge. Gezelles bundels Gedichten, Gezangen en Gebeden en Kerkhofblommen werden uitgegeven tijdens zijn leraarstijd in Brugge.

Gezelle ontpopte zich ook als hekeldichter. Onder de schuilnaam Spoker figureerde hij met zijn satires op het politieke toneel.

Als onderpastoor en priester zette hij ook zijn literaire gaven in om de gelovigen christelijke deugden bij te brengen. Hij richtte het gezinsblad Rond den Heerd op, waarin hij schreef over heiligen, liturgische onderwerpen, flora, fauna en oude volksgezegden. Het volschrijven van het blad en toenemende financiële moeilijkheden en rompslomp eisten echter zoveel van hem, dat hij ziek werd. Toen hij bovendien hoorde dat er allerlei beschuldigingen en roddels over hem de ronde deden, vluchtte hij uit Brugge weg naar Kortrijk, naar een bevriende deken.

Kortrijk (1872-1899)

Die deken van Kortrijk bezorgde hem in 1872 een aanstelling als kapelaan in de O.L.Vrouwekerk, wat hij tot 1889 zou blijven. De leiding van Rond den Heerd werd in 1871 overgenomen door Adolf Duclos. Gezelle stichtte in 1890 een nieuw tijdschrift, Biekorf.

Na enige tijd hervatte hij het dichten. Een van de uitgaven uit die tijd is de populaire bundel Zielegedichtjes. Langzamerhand steeg hij als dichter in aanzien, hoewel zijn werk buiten West-Vlaanderen nog altijd weinig aandacht kreeg. In 1880 verscheen Liederen, Eerdichten et Reliqua, een bundel met schoonheidsgedichten, humoristische vertellinkjes en vertaalde gedichten.

HEETE POOTJES

Een schalkaard had een bie gevaân
en hield ze bij heur vleren:
'Komt hier! - hij zag een jongske staan!
Komt hier mijn knappe kerel!
Hier heb ik zulk een schoon fatsoen
van beestje, ik wil 't u geven:
past op maar van 't niet dood te doen,
en laat het beestje leven.
Kom aan; jen hand; doet toe, 't vliegt weg:
doet toe, want 't gaat ontsnappen!'
't Kind hield zijn handje toe: 'Nie' waar,
hoe schoon dat is, hoe lieflijk!'
Ha! 't kindtje wierd te laat gewaar
hoe schoon en hoe bedrieglijk.
Hij liet het beestje los, en 't loeg
de traantjes uit zijn oogskes,
en zei 't: 'Het beestje is schoon genoeg,
maar 't heeft zulke heete pootjes.'

December 1860
Uit: Liederen, Eerdichten en Reliqua

Gezelle is altijd blijven doorstuderen, voornamelijk literatuur. Vooral de 'Vlaamse taal' ging hem aan het hart. In Kortrijk begon hij een nieuw blad, getiteld Loquela en met een kring getrouwen legde hij een enorme verzameling woorden aan. Na zijn dood werden 150.000 'papierlingskes' met woordverklaringen gevonden.

Hij bleef ook vertaalwerk doen, waaronder een bekend werk van Longfellow, The Song of Hiawatha. Het werd hem, ondanks zijn kapelaanswerk toch mogelijk gemaakt relatief veel tijd aan zijn literaire werkzaamheden te besteden. Geleidelijk aan kwam hij zijn inzinking te boven en ook buiten West-Vlaanderen begon de waardering voor zijn werk toe te nemen. Het lukte hem zijn lyrische dichtkunst weer te hervatten, waarmee zijn dichterschap een tweede, meer doorleefde en gerijpte bloeitijd beleefde. De gedichten van de periode werden in 1893 gebundeld in Tijdkrans.

Kritiek op zijn taalgebruik was er nog altijd, maar hij kreeg een pleitbezorger in de figuur van August Vermeylen, die Gezelle de grootmeester van de Vlaamse poëzie noemde. Naast Alberdingk Thijm gaf nu ook Pol De Mont aan de gedichten van Gezelle meer bekendheid in de noordelijke Nederlanden. Nadat in Vlaanderen de vernieuwingsbeweging in de poëzie Van Nu en Straks en in Nederland De Nieuwe Gids voor een frisse wind in het literaire landschap zorgden kwam er meer algemeen waardering voor de gedichten van Gezelle.

In 1896 schreef hij op 66-jarige leeftijd in totaal 87 gedichten, de meeste door middel van een langdurig geworstel met woorden. In 1897 verscheen de bundel Rijmsnoer om en om het jaar, waarin gedichten over de schepping staan, of liever gezegd: de scheppingsorde, door de seizoenen via de opeenvolgende maanden te beschrijven. Ook Tijdkrans toonde al zijn behoefte aan weergave van deze ordening die hij om zich heen bespeurde. Beide bundels tonen onder meer aan hoe intens Gezelle kon genieten van allerlei details en gebeurtenissen in de natuur en hoe hij in woordspel wist te vangen wat hij met zijn zintuigen waarnam.

BONTE ABEELEN

Wit als watte, en teenegader
groen, is 't bonte abeelgeblader.

Wakker als een wekkerspel,
wikkelwakkelwaait het snel.

Groen vanboven is 't en, zonder minke[* 1],
wit als melk, vanonder.

Onstandvastig volgt het, gansch,
't onstandvastig windgedans.

Wisselbeurtig, op en neder,
slaat het, als een' vogelveder.

Wit en grauw, zoo, dóór de lucht,
'bonte-abeelt' de duivenvlucht.

12 februari 1897
Uit: Rijmsnoer om en om het jaar

Gezelles laatste jaren

Het geboortehuis van Guido Gezelle aan de Rolweg te Brugge, nu het Guido Gezellemuseum

De laatste paar jaar van zijn leven trok Gezelle zich steeds meer uit het openbare leven terug. Hij concentreerde zich onder meer op het werk van de 14e-eeuwse mysticus Jan van Ruusbroec. Geleidelijk aan namen zijn krachten af en het voltooien van een grote vertaalopdracht van een theologisch werk, waartoe hij van zijn overheid de eervolle opdracht kreeg, vergde veel van hem. Hij kreeg nog een aanstelling als geestelijk raadsman in een klooster van Engelse kanunnikessen te Brugge. Hij accepteerde zijn verhuizing (april 1899), hoewel hij er eigenlijk niet meer de kracht voor had. Korte tijd later werd hij ziek. Op 27 november 1899 stierf hij, ziek en verzwakt, 69 jaar oud. Zijn laatste woorden werden opgetekend door zijn neef, de priester Caesar Gezelle, die bij zijn sterfbed aanwezig was:

" 'k Geloof dat ik altijd geleefd hebbe in eenvoud en oprechtheid des harten."
En: " 'k Hoorde zo geerne de veugelkens schufelen!"

Laatste verzen

Postuum werden in 1901 de gedichten uitgegeven die men vond na zijn overlijden. Deze bundel heet Laatste verzen. Hij bevat onder meer gedichten over zijn waarneming van de schoonheid van de Schepping, vormgegeven met Gezelles karakteristieke fijngevoeligheid en beeldende kracht, en geïnspireerd door zijn diepe ontroering en religieuze verwondering over de schoonheid in alles wat leeft, wat hij zag als eerbetoon aan God, die naar zijn innerlijke overtuiging dat alles geschapen heeft. Die visie op het leven spreekt echter ook al uit een van zijn vroegere gedichten, zoals 't Er viel ne keer en Als de ziele luistert:

Als de ziele luistert
spreekt het al een taal dat leeft,
't lijzigste gefluister
ook een taal en teeken heeft:
blâren van de boomen
kouten met malkaar gezwind,
baren in de stroomen
klappen luide en welgezind,
wind en wee en wolken,
wegelen van Gods heiligen voet,
talen en vertolken
't diep gedoken Woord zoo zoet..
als de ziele luistert!

1859
Uit: Driemaal XXXIII kleengedichtjes

Gezelles invloed en nawerking

Inspiratie

Schilderij in olieverf door Hendrik De Graer (1905). Het bevindt zich in het Guido Gezellemuseum te Brugge.
Voor Guido Gezelle
Zooals een koning zijt gij langs het land gegaan,
gekroond met 't blauw der lucht, gemanteld met het groen
der boomen en beladen met het lied der vooglen,
- omwierookt van den geur der nooit getelde bloemen.
Beglansd van zon en maneschijn en sterrenlicht,
die aureolen kringden rond uw peinzend hoofd.
- Bemind van al wat roert in kruid en lucht en water...
En in die weelde droegt ge uw koningsstaf, uw ziele,
het beeld van God, den Schepper van uw rijk, zoo vroom
en heerlik dat ge een bloem in 's Heeren handen wierd !

Gezelle en muziek

  • Tot op vandaag werden er meer dan 3400 composities gemaakt op zijn teksten. Hiermee wordt hij de meest muzikaal vertaalde dichter van de Lage Landen.
  • Ruim 700 componisten componeerden op Gezelles teksten. Daarvan komt het overgrote deel uit Vlaanderen en Nederland. Ook veel buitenlandse (USA, Australië, Finland, Italië, Duitsland e.a.) componisten waagden zich aan een compositie, veelal op vertaling. Enkele van de Vlaamse componisten zijn Alfons Mervillie, Johan De Stoop, Lodewijk Mortelmans en Marinus de Jong.[1]
  • De eerste compositie werd reeds gemaakt in 1849 door Edward Mechelaere, leraar aan het Klein Seminarie in Roeselare op het gedicht de Belg in 1848.
  • Het gedicht Moederken is met 96 versies, het meest gecomponeerde gedicht.
  • Het gedicht Het mezennestje, getoonzet door Cornelis Dopper, werd opgenomen in de Nederlandse liedbundel Kun je nog zingen, zing dan mee (eerste druk in 1906). Door de populariteit en lange drukgeschiedenis van dit liedboek (41e druk in 1986) bleef dit decennialang een in ruime kring bekend liedje.
  • Will Ferdy bewerkte in 1960 de tekst van Gezelles beroemde gedicht Het Schrijverke tot een lied.
  • Een Mechelse kleinkunstgroep noemde zich "Guido en Gezellen".

Leerlingen van Guido Gezelle

Tot de kring van leerlingen van Guido Gezelle worden gerekend: Hugo Verriest, Gustaaf Verriest, Karel De Gheldere, Karel Callebert en Eugeen Van Oye.

Eerbetoon

Tastbare gedenktekens

Foto's en schilderijen

Reproductie op het bidprentje van Guido Gezelle (november 1899). Het is gebaseerd op een foto uit maart 1889 door Gustave Macaire van een portrettekening in houtskool. Deze portrettekening werd in maart 1889 door Hetu Macaire vervaardigd. De gelijkenis met het portretschilderij door Hubert Bogaerts rechtsonder is treffend.

Foto's

  • Een zwart-witfoto (Gezelle met de fijne ketting aan de pij) uit mei 1882, genomen door een vertrouwde vriend van Guido Gezelle, de fotograaf (en portretschilder-beeldhouwer) Edward De Jonghe-Rypens.[2] ‘Gezellekroniek’, 1965, blz. 105, 3de alinea, stelt duidelijk wie de auteur is van deze foto ; 'De foto, waarvan hier sprake, is afkomstig van een beroepsfotograaf uit Izegem. ..... Nadien werd er bijgeschreven : "Dees portret is getrokken t' Iseghem in Mei 1882 door Edw. De Jonghe-Rypens en ook door denzelfden naderhand in olieverf geschilderd. Ondertekend : L. Slosse".[3] De Jonghe-Rypens maakte rond 1890 op basis van de foto die hij in 1882 zelf genomen had één van zijn twee olieverfschilderijen die Guido Gezelle voorstellen, nl. het schilderij met de fijne ketting en met het kruis Ridder in de Leopoldsorde. Het schilderij is eigendom van de familie Van Caloen en bevindt zich in het Kasteel van Loppem,[4] waar Guido Gezelle een tijd vriend aan huis was.
  • Een tweede zwart-witfoto (129 × 86, Gezelle met fijne ketting aan de pij, zittend en met zijn linkerarm rustend op een tafel), vermoedelijk ook uit mei 1882, werd eveneens door Edward De Jonghe-Rypens genomen.[5] Op basis van deze foto vervaardigde De Jonghe-Rypens zijn tweede schilderij, waarop Guido Gezelle te zien is met een oud, opgerold perkament in zijn linkerhand.[6]
  • Een sepiagekleurde foto uit maart 1889, genomen door de bekende Kortrijkse fotograaf Gustave Macaire (Huis of Maison Macaire), van een (vermoedelijk verloren gegane) portrettekening van Guido Gezelle in houtskool.[7][8] Deze portrettekening werd vervaardigd door Hetu Macaire, de echtgenote van Gustave Macaire en de dame die door Caesar Gezelle (de neef van Guido Gezelle) 'de portretteekenaarster' genoemd wordt.[9] Hetu Macaire bezocht Guido Gezelle in maart 1889 om een portret van hem te maken, waarschijnlijk omdat hij in het begin van dezelfde maand zijn tweede erekruis gekregen had. Gezelle verkreeg zijn pauselijke onderscheiding in 1888 en zijn kruis Ridder in de Leopoldsorde op 6 maart 1889. Het portret werd tussen 6 en 31 maart 1889 vervaardigd in houtskool en werd mede gebaseerd op de foto die in mei 1882 door Edward De Jonghe-Rypens van Guido Gezelle genomen werd.[10] Toen het houtskoolportret voltooid was, werd het als geschenk in een 'pronkraam' (een luxueuze omlijsting) aan Gezelle aangeboden. Gezelle, welke als een bescheiden persoon bekend stond, reageerde verbolgen omdat zijn twee erekruisen ongevraagd door Hetu Macaire op het portret aangebracht werden en weigerde het geschenk.[11][12] Alvorens het houtskoolportret naar Gezelle gebracht werd, werd het door Gustave Macaire gefotografeerd.[13] In een brief van 14 mei 1889 keurt Kanunnik Ernest Rembry de radicale maatregel goed die Gezelle tegen het Maison Macaire genomen heeft, nl. verbod om de beruchte foto van het houtskoolportret met de twee erekruisen te verspreiden, hetgeen evenwel niet kon verhinderd worden.[8] De foto werd gebruikt om reproducties te maken, onder meer de 1.500 bidprentjes van Guido Gezelle (november 1899)[14], de kaarten voor de inhuldiging van Gezelle's borstbeeld te Kortrijk op 20/04/1903 en postkaarten. De foto werd ook gebruikt in het tijdschrift De Vlaamsche Vlagge.

Schilderijen

Schilderij dat Guido Gezelle voorstelt, met zijn eretekens. Het werd vervaardigd door het atelier van Hubertus Alouisius Henricus Maria Bogaerts (Hubert Bogaerts) in Brussel (Société Belge des Portraits Bogaerts) in 1902 en werd rechtsonder gesigneerd met Bogaerts Bruxelles. De gelijkenis met de foto van Gustave Macaire linksboven is treffend.
  • Twee schilderijen door Edward De Jonghe-Rypens, vervaardigd rond 1890; 1) Guido Gezelle met fijne ketting en kruis Ridder in de Leopoldsorde, eigendom van het Kasteel van Loppem.[4] Dit schilderij (72 cm op 53,5 cm) vertoont een zeer grote gelijkenis met de foto die in mei 1882 door Edward De Jonghe-Rypens zelf van Guido Gezelle genomen werd. 2) Guido Gezelle met een oud, opgerold perkament in zijn linkerhand, in privé-bezit te Rekkem (80 cm op 60 cm).[6]
  • Schilderij door Hendrik De Pondt (1842-1897), vervaardigd in 1894. Het bevindt zich in het Engels Klooster te Brugge ; Guido Gezelle aan zijn schrijftafel met zijn schrijfveer in zijn rechterhand, in zijn linkerhand houdt hij een schrift.
  • Een schilderij in olieverf dat Guido Gezelle voorstelt met zijn pauselijke onderscheiding Pro Ecclesia et Pontifice en zijn kruis Ridder in de Leopoldsorde, vervaardigd door het atelier van Hubertus Aloijsius Henricus Maria Bogaerts (Hubert Bogaerts) in Brussel (Société Belge des Portraits Bogaerts) in 1902[15] (110 cm op 85 cm). Het werd vervaardigd volgens een van de twee reproductietechnieken Peinture Bogaerts. Rechts onderaan is het schilderij voorzien van het signatuur 'Bogaerts Bruxelles' in roodbruine letters. De opdrachtgever was Jan Tremmery (Kortrijk, 28 augustus 1855 – Kortrijk, 24 april 1927), een bekende figuur uit het Kortrijk van toen en welke Guido Gezelle persoonlijk kende. Het schilderij werd in 1902 op basis van een foto van een houtskooltekening uit 1889 gemaakt. De gelijkenis tussen deze foto uit 1889, genomen door de fotograaf Gustave Macaire uit Kortrijk, en het bidprentje van Guido Gezelle uit november 1899 en het olieverfschilderij door Bogaerts is alleszins treffend. Dit is een uniek en merkwaardig schilderij. Het is identiek aan de foto van de houtskooltekening (en dus aan de houtskooltekening zelf) tot net onder de eretekens. Het verschilt van deze foto door de robuuste ketting (op de foto van de houtskooltekening is geen ketting te zien), doordat er veel meer van het lichaam te zien is en door de houding van de rechterarm waarvan de hand zich met de vingers in de gedeeltelijk geopende soutane bevindt.
  • Schilderij door Hendrik De Graer (1856-1915), vervaardigd in 1905. Het bevindt zich in het Guido Gezellemuseum te Brugge ; Guido Gezelle aan zijn schrijftafel met zijn brevier in zijn linkerhand.

Wetenswaardigheden

  • De Nederlandse schrijver Antoon Coolen gaf aan zijn tweede zoon, geboren in 1932, de voornaam Guido in herinnering aan zijn voorbeeld, Guido Gezelle.
  • Guido Gezelle las en sprak ten minste 15 talen.[16]
  • Antisemitisme kwam veel voor in de kring rondom Gezelle, verhalen over hostieontwijding werden bijvoorbeeld in Rond den Heerd verspreid.[17]

Werken

  • Hoger dan de sterren. Meest recente bloemlezing door Matthijs de Ridder, Polis 2018.
  • Verzameld dichtwerk. Redactie Jozef Boets, met medewerking van K. De Busschere e.a. Antwerpen/ Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, 1980-1991. 8 delen. Laatste en meest complete werkuitgave
  • Gezelles Cortracena door J. Boets, Antwerpen-Utrecht, De Nederlandsche Boekhandel, 1972.
  • Gezelles Leermaren. Journalistiekwerk uit 1881, door J. Boets, Antwerpen-Utrecht, De Nederlandsche Boekhandel, 1975.
  • Spreuken en gezegden, samenstelling J. Boets, Antwerpen, Coda, 1993.
  • B. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, onder leiding van A. Deprez (ed.), De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen 1854-1899, Gent, Koninklijke Academie voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde, 1991, 3 dln.

Literatuur

  • Gustaaf Verriest, Beeld, woord en dicht bij Gezelle, Gent, 1900
  • Karel De Flou, Guido Gezelle, levensbericht, Gent, 1901
  • Lodewijk Scharpé, Gezelle als spoker, Antwerpen, 1904
  • Seraphijn Dequidt, Guido Gezelle, zijn leven en zijn werken, Amsterdam, 1911
  • Caesar Gezelle, Guido Gezelle, Amsterdam, 1918
  • Aloïs Walgrave, Het leven van Guido Gezelle, Vlaamschen priester en dichter, 2 delen, Amsterdam, 1923-1924
  • Frank Baur, Uit Gezelle's leven en werk, Brugge, 1930
  • Bernard Verhoeven, Guido Gezelle, Antwerpen, 1930
  • René van Sint-Jan, Het West-Vlaamsch van Guido Gezelle, Antwerpen, 1930
  • Henriette Roland Holst, Guido Gezelle, Amsterdam, 1931
  • Hermine J. Van Nuis, Guido Gezelle, New York, 1941
  • Urbain Van de Voorde, Gezelles eros, Antwerpen, 1943
  • J. Van Dijck, De andere Gezelle, Antwerpen, 1950
  • Henri Bruning, Guido Gezelle de andere, Den Haag, 1954
  • René van Sint-Jan, Guido Gezelles avonturen in de journalistiek, Tielt/ Den Haag, Lannoo, 1954
  • Anton van Duinkerken, Guido Gezelle, Brussel, 1958
  • Antoon Viaene, De verwijdering van Gezelle uit Brugge, 1872, in: Biekorf, 1960.
  • Jan J. M. Westenbroek, Van het leven naar het boek, Kapellen, 1967
  • Bernard Van Vlierden, Guido Gezelle tegenover het dichterschap, Kapellen, 1967
  • R. F. Lissens, Gezelles briefwisseling, Antwerpen, 1970
  • A. Demeulemeester, Notities bij een vriendschap. Gezelle en Jozef van Caloen, in: Biekorf, 1972.
  • Robert Lagrain, De moeder van Guido Gezelle, Tielt, 1975
  • Emiel Janssens, Gezelles wonderjaar 1858, Antwerpen, 1976.
  • Luc Schepens, Guido Gezelle en de familie Smith, Brugge 1872 - Kortrijk 1873, in: Gezellekroniek, 1970.
  • Albert Westerlinck, De innerlijke wereld van Guido Gezelle, Nijmegen, 1977
  • Jozef Boets, Gezelles zelfstandige publicaties, Antwerpen, 1979
  • Stijn Streuvels, Kroniek van de familie Gezelle, Brugge, 1980
  • Karel De Busschere, Guido Gezelle, Brugge-Nijmegen, 1980
  • Albert Westerlinck, De oude taaltovenaar Guido Gezelle, Beveren-Nijmegen, 1981.
  • Jan Geens, Guido Gezelle en 't Jaer 30, Leuven, 1983
  • Robert Lagrain, Gezelles godsdienstlessen in het Engels klooster, Brugge, 1983.
  • Fernand Bonneure, Guido Gezelle, in: Brugge Beschreven. Hoe een stad in teksten verschijnt, Brussel, Elsevier, 1984.
  • Piet Thomas, Bidden met Guido Gezelle, Tielt-Roeselare, 1985
  • Jozef Boets: Gij ..., met uw zwart habijt en uwen bek van goud. Spreuken, gezegden en korte verzen, Kapellen, De Nederlandsche Boekhandel, 1986
  • Christine D'haen, De wonde in 't hert. Guido Gezelle, een dichtersbiografie, Tielt, 1988
  • Michel van der Plas: Mijnheer Gezelle. Biografie van een priester-dichter (1830-1899), Tielt/ Baarn, Lannoo/ Anthos, 1990.
  • Christine D'haen, Lucyweguelin, Mrs Smith, in: Gezelliana, 1991.
  • Paul Claes, Gezelle gelezen, Leiden, Dimensie, 1993
  • Johan Van Iseghem, Kroniek van de jonge Gezelle, 1993
  • Ludo Vandamme (dir.), Reizen in den geest. De boekenwereld van Guido Gezelle, 1999
  • Johan Van Iseghem, Guido Gezelle als humorist, 1999
  • Johan Van Iseghem, e.a., Guido Gezelle. Tien reken en een toovertik, 1999
  • Julien Vermeulen, Guido Gezelle, dichte buur en goede vriend, Kortrijk, 1999.
  • M. De Schepper & L. Fonteyne, Gezelle beschreven, 1899-1999: selectieve bibliografie van een eeuw Gezellestudie, Gent, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 2000
  • N. Bakker, Guido Gezelle: opbouw en analyse van zijn Bastaardwoordenboek, Gent, Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 2000
  • Johan Van Iseghem: Gezelle vertaald. Een meertalige bloemlezing. Kapellen, Pelckmans, 2003. Een selectie van gedichten met telkens een Franse, Duitse, Engelse en/of Latijnse vertaling. Het woord vooraf bevat een kort overzicht van Gezelles evolutie
  • E. van Boven & M. Kemperink, Literatuur van de moderne tijd: Nederlandse en Vlaamse letterkunde in de 19e en 20e eeuw, Uitgeverij Coutinho, 2006.
  • Fernand BONNEURE, Gezelle terminaal ?, in: Brugge die Scone, 2010.
  • [Guido Gezelle], La Fleur. Vingt-sept poèmes traduits du flamand par Paul Claes, Antwerpen, Via Libra 2011.
  • Jan Verdonck, Gezelle herlezen, Loppem, 2011.
  • Els Depuydt, Guido Gezelle en de duivensport: bij een ongekende brief aan Sylvain Wittouck (1890), in: Biekorf, 2014.
  • Bart Vandekerkhove en Marec, Niet ver van myne deur, heb ik een raren gebeur... Gezelle in 170 raadsels, Guido Gezellekring 2018.
  • Marc Carlier, Guido Gezelle en de laatste rederijkerswedstrijd in Heule in 1870, in: Biekorf, 2019.
  • Els Depuydt, Guido Gezlle en Lady Smith: nieuwe vondsten en feiten, in: Biekorf, 2019.

Tijdschriften gewijd aan Guido Gezelle

  • Gezellekroniek, bijdragen en mededelingen van het Guido Gezellegenootschap. Kapellen, Guido Gezellegenootschap, 1963-1987, 18dln.
  • Gezelliana, mededelingen van het Centrum voor Gezellestudie bij de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius, Antwerpen, Centrum voor Gezellestudie, 1970-1986.
  • Gezelliana, kroniek van de Gezellestudie, Antwerpen, Centrum voor Gezellestudie, 1989-
  • Rijmtijd http://www.guidogezellekring.be/rijmtijd, Tijdschrift voor liefhebbers van de poëzie van Guido Gezelle
Wikiquote heeft een of meer citaten van of over Guido Gezelle.
Bronnen die bij dit onderwerp horen, zijn te vinden op de pagina Guido Gezelle op Wikisource.
Zie de categorie Guido Gezelle van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.