roos
Nederlands
Woordafbreking
- roos
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bloem’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | roos | rozen |
verkleinwoord | roosje | roosjes |
Zelfstandig naamwoord
roos v
- (plantkunde) plant met doornen op de stengel van het geslacht Rosa
- kleine cirkelvormige middensectie van een schietschijf
- De roos is het middelpunt van een aantal concentrische cirkels met afwisselende kleur (bv. rood/wit).
- aandoening van de hoofdhuid die schilfers veroorzaakt
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. bloem
2. schietschijf
Gangbaarheid
- Het woord roos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'roos' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.