roos

[1] Een roos.
[2] De dartpijl zit in de roos.
[3] Roos. (Klik op de foto voor een groter beeld.)

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  roos    (hulp, bestand)
  • IPA: /roːs/
Woordafbreking
  • roos
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bloem’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord roos rozen
verkleinwoord roosje roosjes

Zelfstandig naamwoord

roos v

  1. (plantkunde) plant met doornen op de stengel van het geslacht Rosa
  2. kleine cirkelvormige middensectie van een schietschijf
    • De roos is het middelpunt van een aantal concentrische cirkels met afwisselende kleur (bv. rood/wit). 
  1. aandoening van de hoofdhuid die schilfers veroorzaakt
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Bijvoeglijk naamwoord

roos

  1. de kleur roze

Gangbaarheid

  • Het woord roos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.