schilfer
Nederlands
Woordafbreking
- schil·fer
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘afgebroken blaadje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1546 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schilfer | schilfers |
verkleinwoord | schilfertje | schilfertjes |
Zelfstandig naamwoord
schilfer m
- een vliesdun loskomend stukje materiaal
- Na een aantal jaar zaten er op die geverfde wand allemaal bladders en schilfers.
Afgeleide begrippen
- huidschilfer, schilferen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
schilferen |
schilfer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schilferen
- Ik schilfer.
- gebiedende wijs van schilferen
- Schilfer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schilferen
- Schilfer je?
Gangbaarheid
- Het woord schilfer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schilfer' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.