stengel
![](../I/m/Lathyrus_odoratus_gevleugelde_stengel.jpg)
Gevleugelde stengel van Lathyrus
Nederlands
Woordafbreking
- sten·gel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘deel van een plant’ voor het eerst aangetroffen in 1573 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stengel | stengels |
verkleinwoord | stengeltje | stengeltjes |
Zelfstandig naamwoord
stengel m
- (plantkunde) langgerekt en stevig orgaan van een vaatplant dat water en voedingstoffen vervoert
- De stengel kan rond, hoekig en geribd, gevleugeld, glad, hol of gevuld zijn.
Hyponiemen
- kaasstengel, rietstengel, rotanstengel, soepstengel, zeikstengel
Afgeleide begrippen
- stengelbengel, stengelknol, stengelknoop, stengelrank, stengelsla, stengelui, stengelvezel
Vertalingen
1. langgerekt en stevig orgaan van een vaatplant dat water en voedingstoffen vervoert
Gangbaarheid
- Het woord stengel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'stengel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.