tandpijn
Nederlands
Woordafbreking
- tand·pijn
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van tand en pijn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tandpijn | tandpijnen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
tandpijn v/m
- pijn in één of meerdere tanden
- Sinds gisteren heeft hij tandpijn.
Vertalingen
1. pijn in één of meerdere tanden
Gangbaarheid
- Het woord tandpijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tandpijn' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.