kul
Nederlands
Woordafbreking
- kul
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘flauwigheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1901 [1]
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘testikel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kul | kullen |
verkleinwoord | kulletje | kulletjes |
Zelfstandig naamwoord
kul m
- Dat is toch kul!
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kullen |
kul
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kullen
- Ik kul.
- gebiedende wijs van kullen
- Kul!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kullen
- Kul je?
Gangbaarheid
- Het woord kul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kul' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen. |
Afrikaans
stamtijd | |
---|---|
infinitief | voltooid deelwoord |
kul |
gekul |
volledig |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.