pijnboom
Nederlands
Woordafbreking
- pijn·boom
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘naaldboom’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- samenstelling van pijn zn en boom zn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pijnboom | pijnbomen |
verkleinwoord | pijnboompje | pijnboompjes |
Zelfstandig naamwoord
pijnboom m [3]
- Pinus
een naaldboom uit het geslacht van de dennenfamilie
- Ik was zo dankbaar toen ik de berk op de ochtend na de storm diagonaal in onze tuin zag hangen. Het waren de pijnbomen die zijn val hadden gebroken. Ik belde mijn boomsjamaan die nooit de telefoon opneemt maar nu wel. Hoewel hij bijna nooit tijd heeft, had hij die nu wel. Een uur later kwam hij langs om in de vijftien meter hoge pijnbomen te klimmen en van daaruit de berkenboom te ontmantelen. [4]
- De branden ontstonden doordat het al weken nauwelijks heeft geregend in Portugal. De temperatuur is er al dagen boven de dertig graden. In gebieden waar veel dorre pijnbomen en eucalyptusbomen staan, verspreidt het vuur zich snel. [5]
Gangbaarheid
- Het woord pijnboom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pijnboom' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "pijnboom" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- pijnboom op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Standaard DINSDAG 13 JUNI 2017
- Tubantia 10-januari-2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.