wee
Nederlands
Woordafbreking
- wee
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘smart, tussenwerpsel ter uitdrukking van smart’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wee | weeën |
verkleinwoord | weetje | weetjes |
Zelfstandig naamwoord
wee v/m, o
- (medisch) pijnlijke samentrekking die het barensproces inleidt.
- Dat ging met veel ach en wee gepaard.
Vertalingen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | wee | weeër | weest |
verbogen | weeë | weeëre | weeste |
partitief | wees | weeërs | - |
Bijvoeglijk naamwoord
wee
- onaangenaam misselijk makend.
- Er ging een weeë geur in het gebouw.
Afgeleide begrippen
Tussenwerpsel
wee!
- kondigt rampspoed aan.
- Wee je gebeente als je dat durft!
Gangbaarheid
- Het woord wee staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'wee' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.