individu

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  individu    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌɪndiviˈdy/
Woordafbreking
  • in·di·vi·du
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘enkeling’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord individu individuen
verkleinwoord individuutje individuutjes

Zelfstandig naamwoord

individu o

  1. een enkele persoon in het bijzonder
    • Deze wetgeving is eerder op het individu gericht dan op de massa. 
  1. met negatieve bijbetekenis persoon
    • Er liepen een paar twijfelachtige individuen rond. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord individu staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.