pak

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pak    (hulp, bestand)
  • IPA: /pɑk/
Woordafbreking
  • pak
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘bundel’ voor het eerst aangetroffen in 1244 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord pak pakken
verkleinwoord pakje pakjes

Zelfstandig naamwoord

pak o

  1. hoeveelheid die een geheel vormt:
  2. verpakt voorwerp
    • Er kwam met Kerst een groot pak met de post. 
  1. een ruime hoeveelheid van iets
    • Er viel een groot pak sneeuw. 
  1. een kledingcombinatie bestaande uit ten minste een jasje en een broek of rok, gewaad, kostuum
    • Hij kocht voor de gelegenheid een nieuw pak. 
  1. een groep wolven
    • Een pak wolven had het voorzien op een kudde schapen. 
Overerving en ontlening
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Bij de pakken neerzitten
Het niet meer zien zitten
  • De jongste ezel moet het pak dragen
de jongste moet de vervelende klusjes opknappen
  • Een pak van mijn hart zijn
een geruststelling zijn
  • In het pak genaaid zijn
  • Met pak en zak (gaan)
met veel bagage gaan
  • Niet bij de pakken neerzitten
  • Van hetzelfde laken een pak zijn
identieke situatie
Vertalingen
Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.

Werkwoord

vervoeging van
pakken

pak

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pakken
    • Ik pak. 
  2. gebiedende wijs van pakken
    • Pak! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pakken
    • Pak je? 

Gangbaarheid

  • Het woord pak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Indonesisch

Woordafbreking
  • pak
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

pak

  1. (spreektaal) mijnheer, de heer, aanspreektitel voor een oudere man
  2. pakje, pakket, doos
  3. pacht
  4. niet-officiële schrijfwijze voor pakta "pact, verdrag"
Afgeleide begrippen
  • [1] pak ogah
  • [2] berpak-pak, mempak, mengepak, mengepaki, pak-pakan, pengepak, pengepakan
  • [3] mempak, mengepak, mempakkan, mengepakkan, pempakan, pengepakan
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.