pakken

Niet te verwarren met: packen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pakken    (hulp, bestand)
  • IPA: /'pɑkə(n)/
Woordafbreking
  • pak·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘grijpen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1660 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pakken
/'pɑkə(n)/
pakte
/'pɑktə/
gepakt
/ɣə'pɑkt/
zwak -t volledig

Werkwoord

pakken

  1. overgankelijk in de handen nemen
    • Hij pakte zijn gitaar en speelde een deuntje. 
  1. overgankelijk gevangen nemen
    • De dief werd al snel gepakt. 
  1. te pakken krijgen: contact met iemand kunnen maken
    • Ik zal even kijken of ik hem te pakken kan krijgen 
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

pakken mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord pak

Gangbaarheid

  • Het woord pakken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Deens

Woordafbreking
  • pak·ken

Zelfstandig naamwoord

pakken, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van pakke

Noors

Woordafbreking
  • pak·ken
Naar frequentie 3822

Zelfstandig naamwoord

pakken, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van pakke
Schrijfwijzen

Nynorsk

Woordafbreking
  • pak·ken

Zelfstandig naamwoord

pakken, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van pakke
Schrijfwijzen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.