doos
![](../I/m/Umzugskarton.jpg)
[1] Een doos.
Nederlands
Woordafbreking
- doos
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘kartonnen omhulsel’ voor het eerst aangetroffen in 1361 [1]
- Van Middelnederlands "dose", vanaf midden 14e eeuw bekend. Waarschijnlijk van Latijn dosis, naar het spanen doosje waarin een medicijn verstrekt werd.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | doos | dozen |
verkleinwoord | doosje | doosjes |
Zelfstandig naamwoord
doos v/m
- een veelal kartonnen balkvormig opslagmiddel
- Wij deden de boeken in een kleine verhuisdoos.
- (informeel), (dysfemisme) een vagina
- (informeel), (pejoratief) (scheldwoord) een vrouw
- (elektrotechniek) kunststof bakje waarin de verbindingen in een elektrische installatie tot stand worden gebracht
- (informeel) toilet
- ik ben op zoek naar de doos, kunt u me even helpen?
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
Uitdrukkingen en gezegden
- uit de oude doos
- een sigaar uit eigen doos geven
iemand iets geven dat eigenlijk al van die persoon is
- doos van Pandora
een bron van veel ellende die, eens in gang gezet, niet meer stopgezet kan worden
Vertalingen
1. een veelal kartonnen balkvormig opslagmiddel
|
Gangbaarheid
- Het woord doos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'doos' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.