trainingspak
Nederlands
Woordafbreking
- traiĀ·ningsĀ·pak
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van training en pak met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | trainingspak | trainingspakken |
verkleinwoord | trainingspakje | trainingspakjes |
Zelfstandig naamwoord
trainingspak o [1]
- een set sportkleding bestaande uit een broek (trainingsbroek) en een jasje (trainingsjas of -jack) of (capuchon)trui
- Hoewel bedoeld om in te trainen, worden trainingspakken ook vaak gedragen als vrijetijdskleding.
- Luc begon zijn fitnesstraining om tien uur. Als warming-up zat hij in zijn trainingspak een sigaret te roken, waarna hij het roeiapparaat uit de kast sleepte, de televisie aanzette en begon te roeien terwijl hij strak naar het beeldscherm staarde. [2]
Gangbaarheid
- Het woord trainingspak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'trainingspak' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Sandes, David De wondermethode 2006 ISBN 9044509543 pagina 9
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.