gast
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- gast
Zelfstandig naamwoord
gast m
- wie ergens ontvangen, verwelkomd of op een bijzondere wijze behandeld wordt
- klant in een hotel, restaurant e.d.
- wie uitgenodigd wordt voor een mediaprogramma
- de centrale gast in een talkshow
- (computer) iemand zonder eigen account op een computer of netwerk
- (informeel) kerel
- Die opvliegende gast moesten ze voor altijd van de voetbalvelden weren.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. wie ergens ontvangen, verwelkomd of op een bijzondere wijze behandeld wordt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
gassen |
gast
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gassen
- Jij gast.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gassen
- Hij gast.
- verouderde gebiedende wijs meervoud van gassen
- Gast!
Gangbaarheid
- Het woord gast staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gast' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Middelnederlands
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | gast | gaste |
genitief | gasts | gaste |
datief | gaste | gasten |
accusatief | gast | gaste |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.