gasten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gasten    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɣɑstə(n)/
Woordafbreking
  • gas·ten
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

gasten mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord gast
  2. meervoud van het zelfstandig naamwoord gaste
Synoniemen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gasten
gastte
gegast
zwak -t volledig

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als onbepaalde wijs werkwoord.

Werkwoord

gasten

  1. onovergankelijk als een van de genodigden deelnemen aan een maaltijd die iemand anders organiseert
  2. overgankelijk (landbouw) bossen gemaaid graan of ander geoogst gewas gebundeld op de akker zetten om te drogen
Synoniemen
  • garsten

Werkwoord

vervoeging van
gassen

gasten

  1. meervoud verleden tijd van gassen
    • Wij gasten. 
    • Jullie gasten. 
    • Zij gasten. 

Gangbaarheid

  • Het woord gasten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
gastar

gasten

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van gastar
  1. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van gastar
vervoeging van
gastarse

gasten

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van gastarse
  1. gebiedende wijs (ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van gastarse
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.