gastgezin

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gast·ge·zin
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gastgezin gastgezinnen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

gastgezin o [1]

  1. gezin waar tijdelijk mensen bij inwonen
    • Tijdens het schoolreisje naar Frankrijk verbleven de leerlingen bij een Frans gastgezin zodat ze ook wat Frans konden leren. 

Gangbaarheid

  • Het woord gastgezin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.