gastgezin
Nederlands
Woordafbreking
- gast·ge·zin
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van gast en gezin
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gastgezin | gastgezinnen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
gastgezin o [1]
- gezin waar tijdelijk mensen bij inwonen
- Tijdens het schoolreisje naar Frankrijk verbleven de leerlingen bij een Frans gastgezin zodat ze ook wat Frans konden leren.
Gangbaarheid
- Het woord gastgezin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'gastgezin' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.