zomergast
Nederlands
Woordafbreking
- zo·mer·gast
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van zomer en gast
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zomergast | zomergasten |
verkleinwoord | zomergastje | zomergastjes |
Zelfstandig naamwoord
zomergast m
- (dierkunde) een diersoort, gewoonlijk een vogel, die de slechts de zomer in een bepaald gebied doorbrengt
- Gierzwaluwen zijn typische zomergasten.
- overdrachtelijk een persoon die slechts in de zomer in een bepaald gebied te vinden is
- Er kwam een bus vol Poolse zomergasten naar Didam; het waren kinderen uit Katowice.
Gangbaarheid
- Het woord zomergast staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zomergast' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.