gastarbeider

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gast·ar·bei·der
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘buitenlandse werknemer’ voor het eerst aangetroffen in 1964 [1]
  • samenstelling van  gast   en  arbeider  
enkelvoud meervoud
naamwoord gastarbeider gastarbeiders
verkleinwoord gastarbeidertje gastarbeidertjes

Zelfstandig naamwoord

gastarbeider m

  1. (beroep) iemand die tijdelijk naar een ander land komt om daar arbeid te verrichten
    • De vader van Ahmed Marcouch werkte als gastarbeider in Nederland. 
Verwante begrippen
  • gastarbeid
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord gastarbeider staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.