enkel

Nederlands

[1] enkel
Uitspraak
Woordafbreking
  • en·kel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘voetgewricht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
  • In de betekenis van ‘alleen, enig in zijn soort’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord enkel enkels
verkleinwoord enkeltje enkeltjes

Zelfstandig naamwoord

enkel

  1. m (anatomie) gewricht dat de voet met het been verbindt
  2. o (sport) enkelspel
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stellend
onverbogen enkel
verbogen enkele

Bijvoeglijk naamwoord

enkel

  1. niet dubbel, bijvoorbeeld enkel spoor, enkele reis
Antoniemen
Hyponiemen
  • doodenkel
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Bijwoord

enkel

  1. niet dubbel
  2. niet meer dan
Synoniemen
Vertalingen

Voornaamwoord

enkel

  1. weinig, een paar
    • Er valt vandaag een enkele bui. 
    • Enkele vragen hebben. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord enkel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˡeŋkəl/
Woordafbreking
  • en·kel
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Nederduits
Naar frequentie 2264

Bijvoeglijk naamwoord

enkel

  1. enkel, simpel, sober
  2. bescheiden, natuurlijk
  1. «Prinsessen var kledt i en enkel kjole.»
    De prinses was kledt in een eenvoudige jurk.
  2. zonder extra kosten.
  3. eenvoudig, gemakkelijk
  1. «Maskinen er enkel å betjene.»
    De machine is eenvoudig te bedienen.
Verbuiging
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud enkel enklere enklest
o enkelvoud enkelt
meervoud enkle
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
enkle enklere enkleste
Synoniemen
Antoniemen
  • [1] innviklet
  • [2] fin, luksuriøs
Afgeleide begrippen
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   enkel              



Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˡeŋkəl/
Woordafbreking
  • en·kel
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Nederduits.

Bijvoeglijk naamwoord

enkel

  1. enkel, simpel, sober
  2. bescheiden, natuurlijk
  3. zonder extra kosten.
  4. eenvoudig, gemakkelijk
Verbuiging
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud enkel enklare enklast
o enkelvoud enkelt
meervoud enkle
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
enkle enklare enklaste
Synoniemen
Antoniemen
  • [2] fin, luksuriøs
Afgeleide begrippen
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   enkel              
genitief                



Zweeds

Uitspraak
  • Geluid:  enkel    (hulp, bestand)
  • IPA: / eŋˈkel /
Woordafbreking
  • en·kel
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudzweedse woord "enkil"
Naar frequentie 2180
A: nominatief stellend vergrotend overtreffend
onbepaald /
sterk
g enkelvoud enkel enklare enklast
o enkelvoud enkelt
meervoud enkla
bepaald / zwak
alle vormen enkla enklare enklaste
bep. enkelvoud bij een
mannelijke persoon of
een mannelijk dier ook:
enkle
B: genitief stellend vergrotend overtreffend
onbepaald /
sterk
g enkelvoud enkels enklares enklasts
o enkelvoud enkelts
meervoud enklas
bepaald / zwak
alle vormen enklas enklares enklastes
bep. enkelvoud bij een
mannelijke persoon of
een mannelijk dier ook:
enkles

Bijvoeglijk naamwoord

enkel

  1. enkel, eenvoudig, gemakkelijk
  2. bescheiden, eenvoudig, natuurlijk, schamel, simpel, sober, zonder extra kosten
  3. niet dubbel of meervoudig
Synoniemen
  • [2]: torftig
Antoniemen
  • [2]: krånglig
  • [2]: svår
  • [3]: dubbel
  • [3]: fler­faldig
Afgeleide begrippen
  • [3]: enkel-
  • [3]: enkelbladig
  • [3]: enkelfilig
  • [3]: enkelhytt
Typische woordcombinaties
  • [1]: ett enkelt problem
een eenvoudig probleem
  • [2]: enkel husmans­kost
eenvoudig burgerkost
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.