schamel
Nederlands
Woordafbreking
- scha·mel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘armoedig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | schamel | schameler | schamelst |
verbogen | schamele | schamelere | schamelste |
partitief | schamels | schamelers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
schamel
- waarvoor men zich schaamt
- Dit is toch een schamele vertoning.
- gering in omvang
- Ik heb een schamel bedrag bij elkaar gespaard.
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord schamel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schamel' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.