enkelband

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • en·kel·band
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord enkelband enkelbanden
verkleinwoord enkelbandje enkelbandjes

Zelfstandig naamwoord

enkelband m

  1. (anatomie) een gewrichtsband van de enkel
  2. een band die om de enkel wordt gedragen
  3. een band om de enkel met een zendertje dat gedragen wordt als straf en men niet de locatie mag verlaten
    • In Nederland dragen 1600 criminelen een enkelband. Zeker 35 criminelen knipten vorig jaar hun enkelband door. Onder die criminelen zitten drie moordenaars, elf overvallers, een verkrachter en drie drugscriminelen. [1] 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord enkelband staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.