di

Niet te verwarren met: di., di-, DI

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dinsdag    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈdɪnzdɑx/
Woordafbreking
  • di
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

di m

  1. (afkorting), (tijdrekening), (dag) dinsdag, de tweede dag van de werkweek
  1. «Open: di, wo, do, vr; dicht: za, zo, ma.»
    Geopend op dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag; gesloten op zaterdag, zondag en maandag.
Opmerkingen
  • Echte afkortingen worden als regel met een punt geschreven: di., maar in opsommingen waar uit de context al duidelijk is dat het om de naam van een weekdag gaat is het gebruikelijk om de punt weg te laten[1].
Afgeleide begrippen

Verwijzingen

Meer informatie

Gangbaarheid

  • Het woord di staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.


Fries

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /də/, /di/[1]

Lidwoord

di

  1. (verouderd) de

Verwijzingen


Iers

Voorzetselvorm

di

  1. vorm van de voor de derde persoon enkelvoud
    «Di.»
    Van haar.


Indonesisch

Woordafbreking
  • di

Voorzetsel

di

  1. plaatsbepaling: op, in, te, aan
    «Ibu saya bekerja di kantor.»
    Mijn moeder werkt op kantoor.
    «Semalam ia tidur di hotel.»
    Gisteravond sliep hij in een hotel.
    «ada di rumah»
    thuis zijn
    «Tidak jelas di saya.»
    Het is (aan) mij niet duidelijk.
  2. in het spraakgebruik ook tijdsbepaling: op, in
    «Di hari itu ia tidak datang»
    Op die dag is hij niet gekomen
    «di bulan Juli»
    in juli
  3. nadere bepaling van het voorgaande begrip: van, uit
    «Sebenarnya dulu bapak saya senang di musik pop»
    Echt, vroeger was mijn vader dol op popmuziek.
    «tak tahu di alif»
    analfabeet
    «Jauh di mata dekat di hati»
    Ver uit het oog is diep in het hart
Uitdrukkingen en gezegden
    1. «Jauh di mata, jauh di hati.»
      Uit het oog, uit het hart.


    Italiaans

    Voorzetsel

    di

    1. van
    2. vanaf
    3. door
    4. in
    5. over
    6. te


    Middelnederlands

    nominatiefgenitiefdatiefaccusatief
    volclit.volclit.volclit.volclit.
    enk1eicmijnsmimi
    2edu-tudijnsdidi
    3emhi-isijns-es
    -s
    hem-em
    -en
    hem-en
    -ene
    -ne
    fsi-sehaer-ere
    -re
    -er
    haer-ere
    -re
    -er
    haer-se
    nhett-
    -et
    -t
    --es
    -s
    hemhet-et
    -t
    mv1ewionseronsons
    2eghi-iuweruu
    3esi-sehaer-ere
    -re
    -er
    hem
    hen
    -enhem
    hen
    -se

    Persoonlijk voornaamwoord

    di

    1. datief en accusatief tweede persoon enkelvoud jou, je

    Wederkerend voornaamwoord

    di

    1. je



    Spaans

    Werkwoord

    vervoeging van
    dar

    di

    1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito indefinido) van dar
    vervoeging van
    darse

    di

    1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito indefinido) van darse
    vervoeging van
    decir

    di

    1. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van decir


    Tsjechisch

    Uitspraak
    • IPA: /dɪ/
    Woordafbreking
    • di

    Werkwoord

    di

    1. informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord jít
    Schrijfwijzen
    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.