-es

Nederlands

Huidig
bestand
45
Woordafbreking
  • -es
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Middel-Nederlands -esse, wat overgenomen is van het Franse -esse. Deze is ontstaan uit het Latijnse -issa (bijv. in abbatissa)[1] [2]

Achtervoegsel

-es v [3] [4]

  1. vormt de vrouwelijke vorm van een beroep of (handelende) persoon.
    • zanger → zangeres .
    • baron → barones .
    • eigenaar → eigenares .
    • diaken en diacones hebben dezelfde Latijnse oorsprong: diaconus .
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Verwijzingen

  1. A. van Loey, "Schönfeld's Historische Grammatica van het Nederlands", Zutphen, 8. druk, 1970, ISBN 9003211701; § 180
  2. etymologiebank.nl
  3. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  4. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).


Latijn

Huidig
bestand
1

Achtervoegsel

-es g, soms m of v

  1. vormt zelfstandige naamwoorden van naamwoorden, hiervan de handelend persoon gevend, -er, -aar. Komt weinig voor en de afleiding is vaak verouderd of onregelmatig.
  1. «equusĕquĕs»
    paard → ruiter
  1. «pespĕdĕs»
    voet → voetganger, infanterist
  1. «alaālĕs»
    vleugel → vogel
  1. «com- + ire → (comeo) → cŏmĕs»
    samen + gaan → metgezel, begeleider
Synoniemen
Verwante begrippen
Verbuiging

Verwijzingen

    This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.