bom

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bom    (hulp, bestand)
  • IPA: /bɔm/
Woordafbreking
  • bom
Woordherkomst en -opbouw
[A], [B],
[C] + [D]
enkelvoud meervoud
naamwoord bom bommen
verkleinwoord bommetje bommetjes

Zelfstandig naamwoord

[A] bom v / m

  1. vernietigingstuig dat gevuld is met explosieven
    • Er is recentelijk weer een bom op een Pakistaanse stad gegooid. 
  1. (figuurlijk) primeur, sensatie
    • De bom barstte. 
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Afgeleide begrippen
  • [2]: zure bom
Uitdrukkingen en gezegden
  • [2]: het nieuws sloeg in als een bom
iedereen was er verbijsterd over
  • [2]: na een dag barstte de bom
toen konden ze zich niet langer inhouden
Overerving en ontlening
Vertalingen

Meer informatie

Zelfstandig naamwoord

[B] bom v

  1. vrouw die ervoor gekozen heeft om zonder partner kinderen groot te brengen
Synoniemen

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord met deze betekenis.

Zelfstandig naamwoord

[C] bom v

  1. (scheepvaart) vissersboot

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord met deze betekenis.

Zelfstandig naamwoord

[D] bom v

  1. stop van een vat
Synoniemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
bommen

bom

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bommen
    • Ik bom. 
  2. gebiedende wijs van bommen
    • Bom! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bommen
    • Bom je? 

Gangbaarheid

  • Het woord bom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Indonesisch

Woordafbreking
  • bom
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

bom

  1. (militair) bom, vernietigingstuig dat gevuld is met explosieven


Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / bum /
Woordafbreking
  • bom
Naar frequentie 6863
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bom     bommen     bommer     bommene  
genitief   boms     bommens     bommers     bommenes  

Zelfstandig naamwoord

bom m

  1. misser



Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / bum /
Woordafbreking
  • bom
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bom     bommen     bommar     bommane  

Zelfstandig naamwoord

bom m

  1. misser


Portugees

Uitspraak
  • IPA: /bõ/
  enkelvoud meervoud
  mannelijk     bom     bons  
  vrouwelijk     boa     boas  

Bijvoeglijk naamwoord

bom

  1. goed
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.