bomvol

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bom·vol
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het ?, in de betekenis van ‘helemaal vol’ voor het eerst aangetroffen in 1898 [1]
  • samenstelling van  bom   en  vol  
stellend
onverbogen bomvol
verbogen bomvolle
partitief bomvols

Bijvoeglijk naamwoord

bomvol

  1. (intensief) bijzonder vol
    • De vertegenwoordiger reed met een bomvolle auto naar zijn klanten. 

Gangbaarheid

  • Het woord bomvol staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.