bewust

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bewust    (hulp, bestand)
  • IPA: /bəˈwʏst/
    • [bəˈʋɵst]
Woordafbreking
  • be·wust
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘bekend, bedoeld’ voor het eerst aangetroffen in 1638 [1]
  • in 17e eeuw van Duits bewußt [2][3]
[1],[2] stellendvergrotendovertreffend
onverbogen bewustbewuster(bewustst) *
verbogen bewustebewustere(bewustste) *
partitief bewustsbewusters-
[3] stellend
onverbogen bewust
verbogen (alleen
predicaat)
[4] stellend
onverbogen bewust
verbogen bewuste

Bijvoeglijk naamwoord

bewust

  1. iets waarvan kennis is genomen, iets wat met nadenken gebeurt of juist niet gebeurt, opzettelijk, expres
    • Het was een bewuste keuze om niet eerst langs de receptie te gaan. 
  1. bewust van op de hoogte met iets, iets beseffend
    • De zich van het pas gebeurde ongeluk niet bewuste automobilisten konden maar net een kettingbotsing vermijden. 
  1. predicatief met oorzakelijk voorwerp: zich iets bewust zijn op de hoogte zijn met iets
    • Hij was zich dat niet bewust. 
  1. attributief eerdergenoemd, waarover eerder is gesproken
    • Gisteren is mijn mobiele telefoon gestolen. De bewuste diefstal vond plaats in een café. 
Opmerkingen
  • Omdat "-stst" moeilijk is uit te spreken en te verstaan kan voor de overtreffende trap beter de omschrijving "meest bewust(e)" worden gebruikt.[4][5]
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bewust staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.