lente

Lente geschilderd door Giuseppe Arcimboldo

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  lente    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈlɛntə/
Woordafbreking
  • len·te
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘voorjaar’ voor het eerst aangetroffen in 1050 [1]
  • (erfwoord) van Middelnederlands lentin,dat kan teruggaan op Protogermaans *langa-tina- "lange dagen" of *langat-īn- "verlenging" [2][3][4]
enkelvoud meervoud
naamwoord lente lentes
verkleinwoord lentetje lentetjes

Zelfstandig naamwoord

lente v/m

  1. (meteorologie) eerste jaargetijde, één van de vier seizoenen
    • In de lente worden de dagen steeds langer. 
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Spreekwoorden
  • Een nieuwe lente, een nieuw geluid (uit het gedicht mei van Herman Gorter)
  • Een zwaluw maakt de lente niet
  • (...) lentes tellen
    • Zoveel jaar oud zijn.
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord lente staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Frans

Bijvoeglijk naamwoord

lente

  1. vrouwelijk enkelvoud van lent


Spaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • len·te
enkelvoud meervoud
lente lentes

Zelfstandig naamwoord

lente m / v

  1. bril
  2. lens
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.