lente
![](../I/m/Giuseppe_Arcimboldo_-_Spring%2C_1573.jpg)
Lente geschilderd door Giuseppe Arcimboldo
Nederlands
Woordafbreking
- len·te
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘voorjaar’ voor het eerst aangetroffen in 1050 [1]
- (erfwoord) van Middelnederlands lentin,dat kan teruggaan op Protogermaans *langa-tina- "lange dagen" of *langat-īn- "verlenging" [2][3][4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lente | lentes |
verkleinwoord | lentetje | lentetjes |
Zelfstandig naamwoord
lente v/m
- (meteorologie) eerste jaargetijde, één van de vier seizoenen
- In de lente worden de dagen steeds langer.
Synoniemen
- lentetijd, voorjaar
Afgeleide begrippen
|
Spreekwoorden
- Een nieuwe lente, een nieuw geluid (uit het gedicht mei van Herman Gorter)
- Een zwaluw maakt de lente niet
- (...) lentes tellen
- Zoveel jaar oud zijn.
Vertalingen
1. seizoen
Gangbaarheid
- Het woord lente staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'lente' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "lente" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Vroegmiddelnederlands Woordenboek
- lente op website: Etymologiebank.nl
Spaans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.