herfst

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  herfst    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈhɛrəfst/
Woordafbreking
  • herfst
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘najaar’ voor het eerst aangetroffen in 1050 [1]
  • Het eerste deel is te herleiden tot de Proto-Indo-Europese wortel kerp- met het achtervoegsel -st. Het woord betekende oorspronkelijk "oogsttijd".
  • Verwant
Duits: Herbst
Engels: harvest (oogst),
Grieks: καρπός (boomvrucht, veldvrucht)
Latijn: carpere (plukken)
Oudindisch: krpana (zwaard).
enkelvoud meervoud
naamwoord herfst herfsten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

herfst m

  1. jaargetijde tussen zomer en winter
    • In de herfst worden de dagen steeds korter. 
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
  • naherfst
Afgeleide begrippen
  • herfstdag
  • herfstdraad
  • herfstelijk
  • herfstequinox
  • herfstgevoel
  • herfstharing
Verwante begrippen
Spreekwoorden
  • ook de herfst heeft zonnige dagen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord herfst staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.