kleinburgerlijk

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • klein·bur·ger·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen kleinburgerlijkkleinburgerlijkerkleinburgerlijkst
verbogen kleinburgerlijkekleinburgerlijkerekleinburgerlijkste
partitief kleinburgerlijkskleinburgerlijkers-

Bijvoeglijk naamwoord

kleinburgerlijk [1]

  1. met betrekking tot het gedeelte van de bevolking van een stad die behoort tot de sociale laag tussen de arbeidersklasse en de "grote" burgerij
    • Maar die eigenschappen passen slecht in het goeiige, kleinburgerlijke milieu waarin Hedda zich plots bevindt als echtgenote van de koddige Jurgen Tesman (lieve, grappige rol van Guy Clemens). Haar gevatte sarcasme wordt hier niet eens opgemerkt. Dat maakt haar oneindig eenzaam. Soms lijkt ze even te verlangen naar capitulatie, als een trots, wild paard dat stilstaat om zich te laten zadelen. Om daarna weer woest de manen te schudden en te steigeren. Ze kan niet anders.[2] 
  1. bekrompen, geborneerd
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kleinburgerlijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Herien Wensink 5 maart 2017
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.