piccolo
![](../I/m/Piccolo.jpg)
Een piccolo [1]
Nederlands
Woordafbreking
- pic·co·lo
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘hoteljongen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1914 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | piccolo | piccolo's |
verkleinwoord | piccolootje | piccolootjes |
Zelfstandig naamwoord
piccolo m
- (muziekinstrument) een blaasinstrument, sopranino-dwarsfluit, wordt zoals de dwarsfluit bespeeld door dwars over het mondstuk te blazen
- (muziekinstrument) een klein soort mondharmonica met minder aanblaasgaten en tongen dan een normale mondharmonica
- (beroep) lift- en loopjongen in een hotel
Synoniemen
- [1] piccolofluit
Vertalingen
1. piccolofluit
Gangbaarheid
- Het woord piccolo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'piccolo' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Frans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
piccolo | le piccolo | piccolos | les piccolos |
Verwante begrippen
- flûte à bec, flûte traviersière, trompette piccolo
Italiaans
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.