belang

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  belang    (hulp, bestand)
  • IPA: /bəlɑŋ/
Woordafbreking
  • be·lang
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘voordeel, belangstelling’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord belang belangen
verkleinwoord belangetje belangetjes

Zelfstandig naamwoord

belang o

  1. iets wat belangrijk is voor een persoon, iets wat iemand veel voordeel (of nadeel) kan opleveren
    • Hij heeft belang bij een snelle opstart van het bedrijf. 
    • Hij heeft een groot belang in dat bedrijf. 
  1. een drukte van belang: erg druk
    • Tijdens de zomervakantie is het weer een drukte van belang op het vliegveld. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vaste voorzetsels
  • belang hechten aan
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
belangen

belang

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belangen
    • Ik belang. 
  2. gebiedende wijs van belangen
    • Belang! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belangen
    • Belang je? 

Gangbaarheid

  • Het woord belang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.