belang
Nederlands
Woordafbreking
- be·lang
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘voordeel, belangstelling’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | belang | belangen |
verkleinwoord | belangetje | belangetjes |
Zelfstandig naamwoord
belang o
- iets wat belangrijk is voor een persoon, iets wat iemand veel voordeel (of nadeel) kan opleveren
- Hij heeft belang bij een snelle opstart van het bedrijf.
- Hij heeft een groot belang in dat bedrijf.
- een drukte van belang: erg druk
- Tijdens de zomervakantie is het weer een drukte van belang op het vliegveld.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vaste voorzetsels
- belang hechten aan
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
belangen |
belang
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belangen
- Ik belang.
- gebiedende wijs van belangen
- Belang!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van belangen
- Belang je?
Gangbaarheid
- Het woord belang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'belang' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.