kleinvee
Nederlands
Woordafbreking
- kleinĀ·vee
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van klein en vee
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kleinvee | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
kleinvee o [1]
- (veeteelt) alle vee dat kleiner is dan een ezel zoals schapen, geiten, pluimvee en varkens
- Juist op de Veluwe wordt onder ellendige omstandigheden veel kleinvee gehouden, waaronder veel vogels. Die kippen en eenden worden door dezelfde christenen preventief met antibiotica behandeld.[2]
- Wie zijn konijn inschrijft voor een kleindierenshow - een tentoonstelling waar konijnen met cavia's, hoenders, duiven en ander kleinvee strijden om de schoonheidsprijs - moet het vanaf deze week laten inenten tegen een nieuw konijnenvirus: het Rabbit Hemorrhagic Disease 2 (RHD2), dat sinds december vorig jaar in Nederland is. Dat heeft de belangorganisatie Kleindier Liefhebbers Nederland (KLN) maandag bepaald.[3]
Gangbaarheid
- Het woord kleinvee staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'kleinvee' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Paul Dijstelberge uit Leiden 12 juli 2013
- Volkskrant Fabian de Bont 15 augustus 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.