fietsen

Fietsen.

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fietsen    (hulp, bestand)
  • IPA: /fitsə(n)/
Woordafbreking
  • fiet·sen
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van fiets met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
fietsen
fietste
gefietst
zwak -t volledig

Werkwoord

fietsen

  1. op een fiets rijden
    • Zij fietst zo naar de markt. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

fietsen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord fiets

Gangbaarheid

  • Het woord fietsen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie


Nedersaksisch

Werkwoord

fietsen

  1. fietsen


Veluws

Werkwoord

fietsen

  1. fietsen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.