fietser

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fietser    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈfiːtsər/
Woordafbreking
  • fiet·ser
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fietser fietsers
verkleinwoord fietsertje fietsertjes

Zelfstandig naamwoord

fietser m

  1. (verkeer) iemand die met een fiets rijdt
    • Fietsers lopen groot gevaar als ze in de "dode hoek" van een vrachtwagen fietsen. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord fietser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.