fietsband
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: fietsband (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈfits.bɑnt/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈfits.bɑnt/
Woordafbreking
- fiets·band
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van fiets en band
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fietsband | fietsbanden |
verkleinwoord | fietsbandje | fietsbandjes |
Zelfstandig naamwoord
fietsband m
- een binnen- of buitenband voor een fiets
- Die jongen stond op de stoep zijn fietsband te vervangen.
Vertalingen
1. een binnen- of buitenband voor een fiets
|
Gangbaarheid
- Het woord fietsband staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'fietsband' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.