fietsband

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fietsband    (hulp, bestand)
  • IPA:
    • (Noord-Nederland): /ˈfits.bɑnt/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˈfits.bɑnt/
Woordafbreking
  • fiets·band
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fietsband fietsbanden
verkleinwoord fietsbandje fietsbandjes

Zelfstandig naamwoord

fietsband m

  1. een binnen- of buitenband voor een fiets
    • Die jongen stond op de stoep zijn fietsband te vervangen. 
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord fietsband staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.