fietsenmaker
Nederlands
Woordafbreking
- fiet·sen·ma·ker
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van fiets en maker met het invoegsel -en-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fietsenmaker | fietsenmakers |
verkleinwoord | fietsenmakertje | fietsenmakertjes |
Zelfstandig naamwoord
fietsenmaker m
- (beroep) een persoon die fietsen verkoopt en repareert
- De fietsenmaker om de hoek.
- (informeel), (onderwijs) bijnaam voor een Delftse student of meer in het algemeen een student werktuigbouwkunde
- Als Delftse student überhaupt sta je al bekend als fietsenmaker.[1]
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord fietsenmaker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'fietsenmaker' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.