feest
Nederlands
Woordafbreking
- feest
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans of Latijn, in de betekenis van ‘viering’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | feest | feesten |
verkleinwoord | feestje | feestjes |
Zelfstandig naamwoord
feest o
- een vermakelijke en vreugdevolle sociale bijeenkomst
- Ondanks het feit dat Nederland de finale tegen Spanje verloren had, was het bij de huldiging één groot feest.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord feest staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'feest' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.