feestzaal
Nederlands
![](../I/m/COLLECTIE_TROPENMUSEUM_Feestzaal_op_de_Tentoonstelling_te_Batavia_van_1893_TMnr_60023365.jpg)
Woordafbreking
- feest·zaal
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van feest en zaal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | feestzaal | feestzalen |
verkleinwoord | feestzaaltje | feestzaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
feestzaal v/m [1]
- een zaal die geschikt is voor het houden van feesten
- De gevel van de Bottelarij raakte ontsierd door smalende graffiti, er vielen bij de ingang scheve woorden tussen acteurs en bewoners, belhamels beschadigden de wagen van een bezoeker. De rust keerde echter weer toen de omwonenden ontdekten dat ook zij in het ruime gebouw trouwpartijen en dansfestijnen mochten aanrichten - andere feestzalen bestonden niet in de buurt - en dat sommigen ook een betrekking konden krijgen als nachtwaker. [2]
Gangbaarheid
- Het woord feestzaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'feestzaal' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.