feestband

Nederlands

feestband
Uitspraak
Woordafbreking
  • feest·band
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord feestband feestbands
verkleinwoord feestbandje feestbandjes

Zelfstandig naamwoord

feestband m

  1. een muziekgroep die vrolijke, feestelijke muziek maakt op feesten en partijen
    • Blij werden we ook van de vele mensen die deelnamen aan de pubquiz. De hele kroeg zat vol! En dat op woensdagavond. Tenslotte werden we blij van de band de Moeflons. Een echte feestband die de kroeg op zijn kop zette. [1] 
    • De Limburgse feestband Rowwen Hèze sluit op zaterdag 20 augustus het culturele muziekfestival Culinesse in Rotterdam-Nesselande af. Dat heeft de organisatie dinsdag bekend gemaakt. [2] 
    • Prinses Sandra komt uit Doetinchem, ze is getrouwd met Fons en heeft drie kinderen (Carmen, Susan en Hilde). Ze werkt in de ouderenzorg bij De Burgstede in Lemerlerveld en is in Haarle onder meer actief lid van de tennisclub en feestband . Behalve de nieuwe prinses werden ook jeugdprinses Paris en adjudant Wesley gehuldigd. [3] 

Gangbaarheid

  • Het woord feestband staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Tubantia 21-12-16 Glazen café 2016 Vroomshoop: een blije shift
  2. Tubantia Gert Onnink 10-01-17 Feestband Rowwen Hèze sluit Culinesse 2016 af
  3. Tubantia Han Haveman 22-01-17 Prinses voor Sükkewottels
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.