feestnummer
Nederlands
Woordafbreking
- feest·num·mer
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van feest en nummer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | feestnummer | feestnummers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
feestnummer o [1]
- iemand die graag feest
- De jongen was een echt feestnummer, maar op school haalde hij wel goede cijfers.
- een aan een feest gewijd nummer van een tijdschrift
- Er was een feestnummer van de krant ter gelegenheid van het 100 jarig bestaan van de krant.
- “Wij wilden de rollen voor één keer omdraaien,” zeggen hoofdredacteur Mariëtte Haveman en eindredacteur Annemiek Overbeek. “Het huiskameridee zit heel dicht bij het ideaal van het toenmalige Openbaar Kunstbezit. Maar in plaats van dat kunst in de huiskamer wordt gebracht door middel van reprodukties en teksten, staat in dit feestnummer de huiskamer zelf te kijk.” [2]
Synoniemen
- [1] fuifnummer, feestvierder, pretmaker
Gangbaarheid
- Het woord feestnummer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'feestnummer' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.